zaterdag 18 september 2021

Zeventiende Zondag na Pinksteren

Niet volgens zijn gerechtigheid heeft God met ons willen handelen, maar volgens de ontferming van zijn liefde (introïtus). Uit liefde is de Zoon van God mens geworden en heeft hij zijn Vader een nieuw volk geworven (Graduale). De beide lezingen van deze Zondag handelen over de liefde van de zijde der mensen die een afstraling van de liefde Gods behoort te zijn. Het Gebed herinnert ons er aan dat de duivel ons van deze dienst in de liefde tracht te weerhouden en hoe de duivel niet een onpersoonlijk beginsel van het kwaad is (zoals sommige Christenen tegenwoordig vaak denken). Maar de duivel is een geduchte geest die telkens weer door zijn sluwheid de mensen tracht te verleiden.

In het Epistel kunnen we leren dat we God niet dienen, als wij elkaar niet liefhebben. Want één is onze roeping, één is onze Heer, één ons geloof, één ons Doopsel, één ook de Kerk waarin allen in liefde tesamen behoren te zijn. Zonder nederigheid, zachtmoedigheid en geduld is deze onderlinge eenheid van liefde en vrede echter niet mogelijk. 

In het Evangelie van de Zondag geeft de Heer zelf onderricht in het gebod van de liefde. Hij bedoelt niet slechts dat het gebod van de liefde tot de naaste even belangrijk is als dat van de liefde tot God, maar dat beide geboden onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn. Dat wij de naaste moeten beminnen, zoals wij onszelf beminnen, staat in het Boek Leviticus hoofdstuk 19 vers 18 waaruit de Heer citeert. Wij kunnen God niet liefhebben als wij ook maar iemand van onze naasten haten. In de liefde tot de naaste wordt de liefde tot God openbaar. 

In het tweede deel van het Evangelie spreekt Christus naar aanleiding van Psalm 109 over het geheim van zijn Godmensheid. Als mens is Hij de zoon van David, als God is Hij de Zoon en de gelijke van de Vader, en daarom Davids Heer. 

Epistel: Efeziërs 4;1-6
Evangelie: Matteus 22; 34-46
Laatste Evangelie Johannes 1;1-14
Liturgische kleur: Groen.