woensdag 12 december 2018

Heilige Maagd Maria van Guadalupe

In het jaar 1531 verscheen de Heilige Maagd Maria op de heuvel Tepeyac, nabij Mexico-Stad, in het gebied dat nu Mexico is, aan Juan Diego Guauhtlatoatzin afkomstig uit een geslacht van inheemse indianen. Op zijn mantel bleef op wonderbare wijze een beeltenis achter, die de Christengelovigen aldaar nog steeds vereren. Hieronder een verslag van de gebeurtenissen die zijn gepubliceerd in het Nederlands Getijdenboek. 

In het begin van de maand december van het jaar 1531 ging een arme, vriendelijke indiaan, Juan Diego genaamd - naar men zegt - uit Cuauhtitlan, op een zaterdag heel vroeg in de morgen op weg naar de goddelijke eredienst in Tlatilolco, omdat de zorg voor de geestelijke bediening ervan was toevertrouwd aan de religieuzen die in Tlatilolco woonden. Toen hij nu bij de heuvel aankwam die Tepeyac wordt genoemd, begon het al licht te worden. Daar hoorde hij zingen boven op de heuvel. Maar toen het gezang ophield en hij niet dichter bij kon komen, hoorde hij dat hij vanaf de top van de heuvel werd geroepen: ‘Dierbare Juan Diego’ werd tegen hem gezegd. Onmiddellijk durfde hij omhoog te klimmen naar de plaats vanwaar hij hoorde dat hij geroepen, werd.
Zodra hij nu boven op de heuvel was aangekomen, zag hij een dame staan die hem uitnodigde om naderbij te komen. Toen hij voor haar stond, was hij zeer verwonderd hoe mooi ze was: haar kleding schitterde als de zon. Op die plaats maakte de Maagd hem haar wil bekend. Zij zei hem: ‘Weet, mijn veelgeliefde zoon, dat ik de heilige Maria ben, de altijd volmaakte Maagd, Moeder van de waarachtige God, de Schepper van het leven, die alles heeft geschapen en instandhoudt, de Heer van hemel en aarde. Het is mijn uitdrukkelijke wil en vurig verlangen dat er op deze plaats een heiligdom voor mij wordt gebouwd, waar ik Hem zal tonen, waar ik Hem zal loven door Hem te tonen, waar ik mijn liefde en goedheid, mijn hulp en bescherming zal verlenen, want ik ben werkelijk uw goedertieren Moeder, zowel van u als van allen die in dit land samenwonen en van alle anderen die van mij houden, die mij zoeken, die mij toegewijd en vertrouwvol zullen aanroepen. Daar zal ik luisteren naar hun tranen en verdriet, hun wel doen, wanneer zij in moeilijkheden verkeren, en uitkomst brengen in iedere nood. Om nu mijn wens tot vervulling te laten komen moet u naar het paleis van de bisschop in Mexico-Stad gaan. U moet hem zeggen dat u door mij gezonden bent om hem te laten weten hoe ik wil dat er hier voor mij een huis wordt gebouwd, dat er een heiligdom voor mij wordt opgericht, hier in de vallei.’

Toen hij aankwam in de stad, ging hij meteen naar het huis van de bisschop, die Juan de Zumarraga heette en tot de orde van de heilige Franciscus behoorde. Toen nu de bisschop naar Juan Diego had geluisterd, gaf hij - alsof hij hem niet helemaal geloofde - hem het volgende antwoord: ‘Mijn zoon, kom nog eens terug, dan zal ik opnieuw naar u luisteren. Ik voor mij zal er over nadenken wat ik moet doen met uw vraag en verlangen.’

’s Anderendaags zag hij de Koningin afdalen van de heuvel van waar ze naar hem keek. Zij trad op hem toe nabij de heuvel, hield hem tegen en zei: ‘Luister, dierbare zoon: wees volstrekt niet bevreesd of bedroefd in uw hart en maak u geen zorgen over de ziekte van uw oom of over om het even welke moeilijkheid. Ben ik, uw Moeder, niet hier? Staat u niet onder mijn beschutting en bescherming? Ben ik niet uw bron van leven en geluk? Rust u niet in mijn schoot, in mijn armen? Hebt u soms nog iets anders nodig? Laat niets u bedroeven, niets u in verwarring brengen. Beklim de heuvel, dierbare zoon - zei ze - en op die plaats waar u mij hebt gezien en waar ik met u gesproken heb, zult u allerlei bloemen zien. Pluk ze, verzamel ze, kom dan vandaar naar beneden en breng ze bij mij.’

Juan ging dus naar beneden en bracht de Hemelkoningin de bloemen die hij verzameld had. Toen zij nu die bloemen zag, nam zij ze in haar eerbiedwaardige handen en legde ze weer terug in de mantelkap van Juan en zei hem: ‘Mijn veelgeliefde zoon, deze bloemen vormen het teken dat u naar de bisschop moet brengen. Ja, u bent mijn bode, aan uw trouw vertrouw ik dit toe. Met klem draag ik u op: zorg ervoor dat u uw mantelkap alleen opent in aanwezigheid van de bisschop en laat hem zien wat u meedraagt. U moet hem ook vertellen hoe ik u heb opgedragen de heuvel te beklimmen en vandaar bloemen mee te nemen, en wat u allemaal hebt gezien en bewonderd, opdat hij er geloof aan hecht en voor de bouw van het heiligdom doet wat ik wil.’

Toen de Hemelkoningin hem dit alles had opgedragen, zette hij dus rechtstreeks koers naar Mexico-Stad. Hij ging de weg met vreugde, omdat alles voorspoedig zou verlopen. Toen Juan nu bij de bisschop binnenkwam, viel hij voor hem neer en vertelde hem alles wat hij had gezien en waartoe hij naar hem gezonden was. Hij zei hem: ‘Heer, ik heb ten uitvoer gebracht wat u mij hebt opgedragen. Ik ben naar mijn Vorstin, de Hemelkoningin, de heilige moeder Gods Maria, gegaan om haar te zeggen dat u een teken vroeg om mij te kunnen geloven en opdat u een heiligdom bouwt daar waar de Maagd zelf het wenst. Ik heb haar dan ook gezegd dat ik beloofd heb u een of ander teken te brengen van wat haar wil is. Zij heeft geluisterd naar wat u vroeg: zij aanvaardde welwillend dat u om een teken vroeg om haar wil ten uitvoer te brengen, en vandaag heel vroeg in de morgen droeg zij mij op om opnieuw naar u te gaan.’

De hele stad liep nu uit: zij zagen de eerbiedwaardige beeltenis, bewonderden haar, beschouwden haar als een werk van God en richtten hun smeekbeden tot de beeltenis. En op die dag zei de oom van Juan Diego bovendien hoe de Maagd zou worden aangeroepen en dat de beeltenis van haar de naam moest krijgen van de ‘heilige Maria, altijd maagd, van Guadalupe’.