Allen
die in de Heer Jesus geloofden, bezaten de heilige Geest die hun was
geschonken. Ook hadden de apostelen de macht om zonden te vergeven reeds
ontvangen, toen de verrezen Heer over hen had geblazen en gezegd:
‘Ontvangt de heilige Geest. Van wie gij de zonden vergeeft, hun zijn ze
vergeven, en van wie gij de zonden niet vergeeft, hun zijn ze niet
vergeven’ (Joh. 20, 22-23).
Maar vanwege
de vervolmaking die nog aan de leerlingen moest worden geschonken,
wachtte hen een veel grotere genade en een veel rijkere gave van de
heilige Geest. Aldus zouden zij krijgen wat ze nog niet hadden
ontvangen, en wat zij hadden ontvangen, zouden zij op een nog betere
wijze bezitten. Daarom had de Heer gezegd: ‘Nog veel heb Ik u te zeggen,
maar gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest
van de waarheid, zal Hij u tot de volle waarheid brengen. Hij zal niet
uit zichzelf spreken, maar spreken al wat Hij hoort en u de komende
dingen aankondigen’ (Joh. 16, 12-14).
Reeds eerder had Jesus verklaard: ‘Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord’ (Joh. 15, 15).
Maar waarom zegt Hij dan, als Hij de heilige Geest belooft: ‘Nog veel
heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij
echter komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u tot de volle waarheid
brengen’ (Joh. 16, 12-13)? Wilde de Heer soms te verstaan geven
dat zijn eigen kennis minder was of dat Hij niet zoveel van de Vader had
vernomen als de heilige Geest? Toch is Hijzelf de waarheid, toch kan
zonder het Woord de Vader niets zeggen en de heilige Geest niets
meedelen. Er staat immers geschreven: ‘De Geest zal van Mij ontvangen’ (Joh. 16, 15). Want wat de Geest ontvangt, wordt gegeven door de Vader, en de Zoon geeft dit op zijn beurt.
Het
ging er dus niet om een andere waarheid mee te delen of een andere leer
te verkondigen, maar het bevattingsvermogen van de leerlingen te
vergroten en de standvastigheid van hun liefde te versterken. Dan zou de
vrees worden uitgedreven (vgl. 1 Joh. 4, 18) en zouden zij niet
bang hoeven te zijn voor de woede van hun vervolgers. Nadat de apostelen
opnieuw en nog overvloediger de heilige Geest hadden ontvangen, zijn
zij dan ook vuriger gaan verlangen naar dit ideaal en hebben zij dit ook
inderdaad verwezenlijkt. Want van de kennis van de leer kwamen zij tot
het verdragen van lijden: onbevreesd bij storm en ontij, stonden zij
voortaan door de kracht van hun geloof boven de golven van de wereld en
boven de woelingen van de geschiedenis, en verkondigden zij met ware
doodsverachting aan alle volken het evangelie van de waarheid.
Wat
ons betreft, geliefden, wij moeten deze hoogheilige feestdag vieren met
een eredienst in geest en waarheid en met oprechte vreugde. Wij zijn
immers wedergeboren en vernieuwd door de heilige Geest, aangenomen als
kinderen van God en bestemd voor een eeuwig geluk naar ziel en lichaam.
Laten wij vandaag met de heilige apostel Paulus belijden dat de Heer
Jesus Christus is opgestegen naar den hoge, gevangenen heeft meegevoerd
en gaven geschonken aan de mensen (vgl. Ef. 4, 8). Want God heeft
gewild dat in alle talen van de mensheid het evangelie wordt verkondigd
en iedere tong belijdt dat de Heer Jesus Christus in de heerlijkheid
van God de Vader is (vgl. Fil. 2, 11 - Vulg.).
Bron: Nederlands Getijdengebed, Lezingendienst Pinksteren.