zaterdag 23 september 2023

Zoon van David...Zoon van God

Op de zeventiende zondag na Pinksteren lezen we in het Evangelie van de Buitengewone vorm van de Romeinse Liturgie een bijzondere passage in het Evangelie naar Mattheus. Misschien hebben wij wel honderden keren dit stukje Evangelie gelezen zonder de diepgang van de redenering goed te begrijpen. Wat is het geval? In Mattheus 22; 34-46 zegt Jesus het volgende tegen de Farizeeën: 

"Wat denkt u van de Christus? Van wie is Hij de Zoon? Zij antwoorden Hem: Van David. Hij zei hun: Hoe komt het dan dat David in de Geest Hem "HEER" noemt, als hij zegt: "De Heer zei tot mijn Heer: zit aan mijn rechterhand, tot Ik uw vijanden neerleg als een voetbank voor uw voeten". Als nu David hem "HEER" noemt, hoe is Hij dan zijn zoon? En niemand was in staat Hem daarop een antwoord te geven; en van die dag waagde niemand meer om Hem vragen te stellen."

In het tweede deel van dit Evangelie spreekt Christus naar aanleiding van Psalm 109 over het geheim van zijn Godmensheid. Als mens, is Hij de zoon van David: als God (Heer) is Hij de Zoon en de gelijke van God de Vader, en daarom de Heer van David. In het gesprek met de Farizeeen is door Christus zelf het woord HEER (Adonai) gebruikt, en dus moest de aanduiding van de Psalm van David bij de Farizeeën de nodige uitroeptekens hebben veroorzaakt. Het is onweerlegbaar dat David de Goddelijke natuur bedoelde daar waar de Farizeeën alleen de menselijke natuur van de Christus voor ogen hadden. Een duidelijke theologische vergissing aan de kant van de Farizeeën. De redenatie van Christus is zo knap, dat de Farizeeën geen kant op konden met hun redeneringen over de Christus (de Messias). Logisch ook dat er later staat dat vanaf die dag niemand een vraag durfde te stellen. 

Maar in de Psalm staat nog verder dat de Heer zegt tegen de Heer: "zit aan mijn rechterhand", een duidelijke aanwijzing dat God te onderscheiden is in minstens twee Goddelijke Personen, waarvan de Derde Goddelijke Persoon (van de Heilige Drie-eenheid), de Heilige Geest is. Christus refereert hier mogelijk aan David die in de Geest Psalm 109 opschreef, waarvan Jesus zegt dat David hem "HEER" noemt. Christus kan nooit de geest van David, maar moet de Geest van God hebben bedoeld. De reden is dat onze geest maar weinig kan: dit in tegenstelling tot de Geest van God. 

We kunnen dus stellen dat Psalm 109 een Psalm is die menige Joodse schriftdeskundigen uit die tijd een ware revolutie in het denken over God moet hebben veroorzaakt. En niet alleen in die tijd, maar ook in onze tijd zien wij dit soort revoluties opduiken.

De lezingen zijn aldus:
Epistel: Efesiërs 4,1-6
Evangelie: Mattheus 22; 34-46
Liturgische kleur: Groen.