zaterdag 13 maart 2021

Vastenoverweging 4e Zondag Veertigdagentijd

Uit het commentaar van de heilige martelaar John Fisher, bisschop van Rochester († 1535), op de psalmen.

Ook al heeft iemand gezondigd, wij hebben een voorspreker bij de Vader.

Jesus Christus is onze hogepriester, zijn kostbaar Lichaam is ons offer, dat Hij op het altaar van het kruis voor het heil van alle mensen heeft geofferd. Het Bloed dat voor onze verlossing werd vergoten, was niet, zoals in de oude wet, het bloed van kalveren en bokken, maar dat van het onschuldigste Lam, onze Verlosser Jesus Christus. 
De tempel waarin onze hogepriester de heilige handeling verrichtte, was niet met de hand gemaakt, maar door de macht van God alleen gebouwd. Want Hij heeft zijn Bloed ten aanschouwen van de wereld vergoten: deze tempel is namelijk alleen door de hand van God op kunstige wijze vervaardigd. Deze tempel heeft twee gedeelten: het ene is de aarde die wij nu bewonen, het andere is ons, stervelingen, nog onbekend.

Eerst heeft Hij het offer hier op aarde opgedragen, toen Hij de meest smartelijke dood onderging. Daarna is Hij, met het nieuwe gewaad van de onsterfelijkheid bekleed, door zijn Bloed in het heilige der heiligen, de hemel, binnengegaan (vgl. Heb. 9, 12). Daar heeft Hij dat oneindig kostbare Bloed, dat Hij voor alle aan de zonde onderworpen mensen had vergoten, voor de troon van de hemelse Vader aangeboden. Dit offer is God zo aangenaam en Hem zo dierbaar dat Hij, zodra Hij het ziet, niets anders kan doen dan onmiddellijk medelijden met ons hebben en allen die echt berouw hebben, vergeving schenken.

Dit offer is bovendien eeuwig: het wordt niet slechts ieder jaar, zoals bij de joden, maar tot onze troost ook iedere dag en zelfs ieder uur en ieder ogenblik opgedragen, opdat deze troost ons de grootste kracht geeft. Daarom voegt de Apostel eraan toe: ‘Hij heeft een eeuwige verlossing verworven’ (Heb. 9, 12).
Aan dit heilige en eeuwige offer krijgen allen deel die een waar berouw tonen en echte boete voor begane zonden op zich hebben genomen, allen die zeker en vastbesloten zijn in het vervolg niet meer in de zonde terug te vallen, maar standvastig in de opnieuw begonnen beoefening van de deugden te volharden.
Dit wordt door de heilige Johannes met deze woorden bevestigd: ‘Kinderen, ik schrijf u met de bedoeling dat gij niet zoudt zondigen. Maar ook al zou iemand zonde bedrijven: we hebben een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus, die geheel zondeloos is, die al onze zonden goedmaakt en niet alleen die van ons, maar die van de hele wereld’ (1 Joh. 2, 1-2).

Bron: Lezingendienst Nederlandstalig Getijdengebed.