Op de twintigste zondag door het jaar (A) lezen wij een bijzonder stukje Evangelie. Het gaat over de wonderbaarlijke genezing van een dochter van een Kanaänitische vrouw die onze Heer Jesus om hulp smeekt. Het Evangelie is genomen uit Matteus hoofdstuk 15 vers 21 t/m 28. Waarom is dit stukje Evangelie zo bijzonder? Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste waren de mensen uit Kanaän de slaven en de doodsvijanden van de Joden. Dit gaat al terug tot de tijd van Noach. Zie daarvoor het Boek Genesis hoofdstuk 9 vers 18 t/m 29. En het is daarom vanuit Joods standpunt goed te begrijpen dat er geen omgang met de Kanaänieten aanwezig was.
Ten tweede: in dit stukje Evangelie van Matteus is ook de opmerking van de Evangelist opvallend dat Jesus en de Apostelen in de streek van Tyrus en Sidon rondtrokken. Door dit te doen en de daaropvolgende wonderen wilde Jesus zijn Apostelen juist laten zien dat het Messiaanse heil niet alleen weggelegd was voor het Jodendom (zoals de Joden leerden), maar ook voor diegenen die niet tot het Jodendom behoorden. In de bovengenoemde streek woonden in die tijd namelijk veel heidenen. En het is juist hier, waar een inwoonster van Kanaän onze Heer Jesus Christus opzoekt om Hem te vragen haar dochter te genezen. Het is logisch dat het optreden van Jesus menige Joodse wenkbrauw in die tijd zal hebben gefronst. Een Jood had in die tijd zeker geen omgang met iemand uit Samaria, laat staan dat ze een normale omgang hadden met Kanaänieten die ze tegenkwamen.
De Kanaänitische roept onze Heer Jesus aan met 'Heer' (Adonai), en zij geeft hiermee aan zijn bovennatuurlijke macht te erkennen. Ze doet een beroep op Hem, maar Jesus stelt haar geloof op de proef door eerst geen antwoord te geven. Op haar dringende smeekbede; "Heer, help mij!", geeft Jesus haar een antwoord dat haar geloof nog verder op de proef stelt: "Het is niet goed, het brood der kinderen te nemen en het voor de hondjes te werpen". Jesus spreekt het woord "hondjes" zeer liefdevol uit, terwijl een hond toen als een onrein dier werd gezien. Vers 24 laat zien dat Hij zijn gave alleen aan de verloren kinderen van Israel wil geven. De Kanaänitische vernedert zich diep voor de Heer, door zich voor Hem neer te werpen en door te antwoorden: "Jawel Heer; ook de hondjes eten toch van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen?" De Kanaänitische vrouw laat hier haar grote Geloof in God zien door te stellen dat de Goddelijke gaven die voor de rechthebbenden zijn bedoeld, en onbedoeld bij anderen terecht komen, ook door hen worden gebruikt in dankbaarheid, in nederigheid en in geloof. Juist door dit antwoord erkent Jesus onze Heer het grote geloof en willigt haar verzoek in volgens haar geloof en haar verlangen. We kunnen hieruit concluderen dat naast het geloof ook het verlangen een belangrijke rol speelt in de gebedsverhoring die deze Kanaänitische vrouw naar voren brengt.
Dit is een duidelijke les voor ons, en het is daarom vanzelfsprekend dat juist dit voorval door de Evangelist Matteus onder inspiratie van de H.Geest is opgetekend zodat wij ervan kunnen leren het zelfde te doen als deze Kanaänitische vrouw.