Een schitterende preek over de Barmhartige Samaritaan vinden we bij de Heilige Severius van Antiochië (ca 465-538 na Chr).
Toen kwam er een Samaritaan langs. Christus geeft zichzelf met opzet de naam Samaritaan, van Jezus zei men om Hem buiten te sluiten: “Je bent een Samaritaan en bezeten van een demon”. De reizende Samaritaan die dus Christus was - want Hij reisde werkelijk - heeft de mensheid gezien die op de grond lag. Hij is niet aan de overzijde voorbij gelopen, want het doel van zijn reis was om “ons te bezoeken”. Hij was voor ons op aarde neergedaald en was bij ons te gast. Want Hij is niet alleen “verschenen, maar Hij heeft werkelijk met de mensen gesproken”.
Op onze wonden heeft Hij wijn gegoten, de wijn van zijn Woord, en als de ernst van de wond deze kracht niet verdroeg, heeft Hij het met olie vermengd, evenals met zijn zachtmoedigheid en “zijn liefde voor de mensen”. Vervolgens heeft Hij de mens naar een herberg gebracht. Hij geeft deze naam 'herberg' aan de Kerk, welke een woonoord en een schuilplaats werd voor alle mensen… En eenmaal in de herberg aangekomen, heeft de goede Samaritaan een nog grotere zorg voor hem getoond: Christus zelf was in de Kerk en verleende alle genade … En aan de herbergier, symbool voor de apostelen, en de pastors en leraren die hen hebben opgevolgd, heeft Hij bij zijn vertrek – dat wil zeggen bij zijn hemelvaart- twee muntstukken gegeven, opdat ze de zieke goed zouden verzorgen. Door die twee muntstukken, horen we de twee Testamenten, het Oude en het Nieuwe, dat van de wet en de profeten en dat van het evangelie en de geschriften van de apostelen. Beiden komen van dezelfde God en dragen de enige afbeelding van de enige God in de Hoge, zoals geldstukken de afbeelding van de koning dragen, en ze drukken in ons hart dezelfde koninklijke beeltenis af door middel van de heilige woorden, omdat het een en dezelfde Geest is, die ze heeft uitgesproken… Het zijn de twee stukken van een en dezelfde koning, tegelijkertijd door Christus aan de herbergier gegeven en met gelijke waarde…
Op de laatste dag zullen de herders van de heilige kerken tegen hun meester die terugkomt zeggen: “Heer, U hebt me twee muntstukken gegeven, en zie, door ze te gebruiken, heb ik er nog twee bij verdiend”, waardoor ik de kudde heb laten groeien. En de Heer zal hem antwoorden: “Dat is goed, goede en trouwe dienaar, over weinig ben je Me trouw geweest, en over véél zal Ik je aanstellen: kom binnen in de vreugde van je Heer”.