zondag 5 mei 2013

Waarom Heilige Afbeeldingen zijn toegestaan.

Voor de Christenen van de Reformatie is het maar moeilijk te begrijpen dat Katholieke en Orthodoxe Christenen Afbeeldingen (Iconen) in hun kerken hebben opgesteld. "Dat is toch in strijd met het Eerste Gebod van de Decaloog?" wordt er dan gezegd. Maar wanneer we eens goed de Bijbel lezen, en de vraag beantwoorden waarom God deze bepaling instelt vlak na de Exodus van het volk van Israël, dan komt men gauw tot een andere conclusie: God heeft niet alle Afbeeldingen verboden. We weten dat immers uit de opdracht die God zelf aan Mozes gaf om de koperen slang te maken in de woestijn en de Cherubijnen op het verzoendeksel van de Ark van het Verbond. We kunnen hieruit leren dat het God is die kan bepalen wat een ware afbeelding is, maar de mens kan dat niet bepalen. De geboden zijn immers voor de mens bedoeld. En er is nog meer: de Tweede Persoon van de Goddelijke Drie-eenheid, Onze Heer Jesus Christus, de transcendente en onzichtbare God, werd zichtbaar als mens. Hij neemt het vlees aan en wordt daardoor zichtbaar. Ook hier bepaalt God dat dit een ware afbeelding is. Aangezien God niet kan zondigen, zondigt Hij ook niet tegen het Eerste Gebod van de Decaloog, en dus is het ook geen zonde om een kopie van zijn beeld te maken. Deze stelling is misschien minder actueel, maar dat was vroeger wel anders. Het Tweede Concilie van Nicea in 787 na Christus heeft in de Actus 7a het volgende meegedeeld:

Als het ware bijeengekomen op een koninklijke weg, terwijl wij het van Godswege geïnspireerde leergezag van onze heilige Vaders volgen en tevens de traditie van de heilige Katholieke Kerk (want wij weten dat zij onder de leiding van de Heilige Geest staat, die absoluut in haar woont), bepalen wij in alle zekerheid en nauwgezetheid dat: zowel de heilige afbeeldingen die gemaakt zijn in kleur en mozaïek of in andere passende materie, in de heilige tempels van God, op de gewijde vaten en kleding, op muren en schilderijen, in huizen en langs wegen, als zijnde eerbiedwaardige en heilige afbeeldingen, een plaats verdienen. Dit geldt zeker, zowel voor de voor de afbeelding van onze Heer God en Heiland Jesus Christus, als ook voor afbeeldingen van onze onbevlekte Koningin en heilige Moeder van God. Eveneens voor de eerbiedwaardige evangelisten en alle heilige en stichtende mensen. Want hoe vaker zij in een verbeelde voorstelling worden bekeken, des te levendiger worden zij die deze afbeelding aanschouwen gericht naar de oorspronkelijke realiteiten ervan.

Tevens wordt het verlangen steeds meer naar hen gekeerd en zal men ertoe komen hen te kussen en hen de passende eer te bewijzen. Echter niet om deze afbeeldingen werkelijk te aanbidden. Volgens ons geloof komt dit enkel aan God zelf toe. Zo wordt aan de afbeeldingen, zoals deze van het kostbaar en levenwekkende kruis, ook aan de heilige evangeliën en de overige heilige gedenktekens, wierook en licht aangeboden zoals ook van oudsher de vrome gewoonte was. De eer van de afbeelding gaat over tot de eer van het afgebeelde. Wie een afbeelding vereert, vereert daarin het wezen van het afgebeelde.

Dus in de aloude tijden van de Kerk was het vereren van H.Afbeeldingen toegestaan. Overigens begon de verering van de H.Afbeeldingen of Iconen niet na het Concilie van Nicea, maar gaat terug tot aan de wortels van het Christendom zelf, en is dus altijd een juiste praktijk geweest, zoals uit de tekst van dit Concilie is op te maken.