Wij in Den Haag, wij willen de arme vrome verdrukken, geen weduwe sparen, noch het witte haar van de hoogbejaarde grijsaard ontzien. Onze kracht zal de maatstaf zijn, van wat recht is. Want het zwakke bewijst zijn eigen nutteloosheid. Wij willen de vromen belagen, wat hij is ons tot last, en hij verzet zich tegen ons doen. Hij beschuldigt ons van wetsovertreding, en verwijt ons, dat wij misdoen tegen de tucht. Hij beroemt zich erop kennis van God te bezitten en noemt zichzelf een kind van de Heer. Hij is ons een aanklacht tegen onze gezindheid en reeds zijn aanblik strekt ons tot last. Want zijn leven wijkt af van dat der anderen, zijn wegen zijn heel verschillend. Wij gelden voor hem als valse munt, Hij mijdt onze wegen als drek; Het einde der rechtvaardigen prijst hij gelukkig, en trots noemt hij God zijn Vader.
Wij willen eens zien of zijn woorden waar zijn en de proef nemen hoe het wel met hem afloopt...want, zo denken wij in Den Haag: als de rechtvaardige via de televisie de mond wordt gesnoerd, dan kan hij zijn boodschap niet meer verkondigen. Leggen wij censuur op en kijken eens wat er gebeurt als wij zijn RKK-organisatie proberen te liquideren door geen geld meer te geven.
Ja, de vrome stelt zijn dood boven het leven der bozen, zijn vroeg beëindigde jeugd boven de hoge ouderdom der zondaars. Want deze zien wel het einde van de wijze, maar begrijpen niet wat de Heer met hen voor heeft.
