zondag 21 september 2014

De gelijkenis van de wijngaard des Heren

Op de vijfentwintigste zondag door het jaar horen wij over de dienaars die geroepen worden om in de Wijngaard des Heren te komen werken. Wij zeggen duidelijk werken, en niet alleen geloven, want we weten dat een geloof zonder werken een dood geloof is (zie daarvoor o.a. Jacobus 2: 20-26 in de H.Schrift)
Belangrijk is evenwel dat we begrijpen wat Jesus bedoelt heeft wanneer Hij deze gelijkenis aan ons voorhoudt. Niet elke predikant zal er bij stilstaan want er zijn genoeg aspecten in deze gelijkenis de moeite waard om uitgelicht te worden, maar het antwoord in de PC-Bijbel wilden wij u toch niet onthouden. 
Het antwoord vinden we in de bijgevoegde noten onderaan op de pagina van Matteus hoofdstuk 20, vers 1 en verder.  Eerst nodigen wij u uit om deze Matteus-tekst hieronder door te lezen;

In die tijd verhaalde Jezus de volgende gelijkenis: Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. En zij gingen. Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat staat ge heel de dag werkloos? Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen? Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.

De uitleg van de PC-Bijbel staat hieronder:

In deze gelijkenis leert Jesus ons, dat het loon in de Hemel evenredig zal zijn, niet zozeer aan de duur van de diensttijd als wel aan de mate van de genade, ons hier geschonken, en aan de ijver waarmee we ze gebruikt hebben voor ons geestelijk heil. De 'eersten' beantwoorden niet aan de genade en zelfs durfden zij tegen God te morren dat Hij aan anderen evenveel en zelfs meer genade schenkt dan aan hen. 

De les is dus: het maakt niet uit wanneer u geroepen wordt om in Gods Wijngaard te komen werken, want iedereen krijgt dezelfde beloning. God is zo goed om juist aan ons alle genaden te schenken die wij nodig hebben gedurende ons leven. Wij moeten daar alleen volmondig 'ja' op zeggen en met die genade meewerken. Als wij dat niet doen, gaan we lijken op de slechte en luie knecht die uit angst zijn talent in de grond heeft verborgen om bij de afrekening (het Laatste Oordeel) valselijk de schuld aan zijn Meester te geven (zie Matteus 25: 14-30)

Ter overweging is hier nog een stuk van de H. Efraïm diaken en kerkleraar.

De mannen waren bereid om te werken, maar “niemand had hen gehuurd”; ze waren ijverig, maar werkeloos door een gebrek aan werk en aan een baas. Vervolgens heeft een stem ze in dienst genomen, een woord zette ze op weg en in hun ijver, zijn ze niet van te voren een prijs voor hun werk overeengekomen, zoals de eersten. De meester heeft hun werk met wijsheid bekeken en heeft ze evenveel betaald als de anderen. Onze Heer heeft deze parabel verteld opdat niemand zou zeggen: “Omdat ik niet in mijn jeugd geroepen ben, kan ik niet aanvaard worden”. Hij heeft getoond dat, wanneer het moment van bekering ook plaats vindt, elk mens aanvaard zal worden...”. Hij ging ‘s ochtends, tegen het derde, tegen het zesde, het negende uur en tegen het elfde uur”: men kan dat zien vanaf het begin van zijn verkondiging, vervolgens gedurende zijn leven tot aan het kruis, want het is op het “elfde uur” dat de ‘goede Moordenaar’ het paradijs binnenging (Lc 23,43). Opdat men de ‘goede Moordenaar’ niet aan zou klagen, heeft onze Heer zijn goede wil getoond; als men hem in dienst had genomen, zou hij gewerkt hebben: “Niemand heeft ons in dienst genomen”.

Hetgeen wij aan God geven is Hem onwaardig en wat Hij ons geeft gaat ons ver te boven. Men neemt ons aan voor een werk dat past bij onze krachten, maar men geeft ons een veel hoger salaris dan wij verdienen met ons werk... Dit geldt voor de eersten en de laatsten: “zij kregen ieder een denarie” waarop het portret van de Koning stond. Dat alles betekent het Brood des Levens (Joh 6,35) dat hetzelfde is voor elk mens; het geneesmiddel van het leven is uniek voor degenen die het innemen.

Bij het werk in de wijngaard, kan men de meester niet zijn goedheid verwijten, en men kan niets zeggen over zijn rechtvaardigheid. Hij heeft in zijn rechtvaardigheid gegeven wat hij overeen was gekomen, en in zijn goedheid heeft hij zich barmhartig getoond zoals hij het wilde. Om dit te onderrichten heeft onze Heer deze parabel verteld, en Hij heeft alles in deze woorden samengevat: “Staat het me niet vrij, met het mijne te doen wat ik wil?”